afb.1Definitie: de patella (knieschijf) is een zgn. sesambeen* in het kniegewricht. Hij zit in de pees van de grote dijspier, die middenvoor aan het scheenbeen trekt, en op die manier staan en springen mogelijk maakt.

* Een sesambeen is een verdikking, vrijwel altijd benig, in het verloop van een pees op een plaats waar deze pees voor zijn functie een (meestal zeer grote) druk uitoefent op het eronder liggende bot.

Om ervoor te zorgen, dat de patella tijdens de belasting (staan, lopen) van het gewricht niet naar opzij van het bot (uiteinde van het dijbeen) afglijdt, vinden we aan de voorzijde van het dijbeen een groef (trochlea), waarin de aan de onderkant wat bolle knieschijf precies past.
Tijdens het bewegen van de knie glijdt de patella op en neer in deze groef. Aan de zijkanten wordt de patella in de groef gehouden door het gewrichtskapsel en door uitlopers van peesplaten.

afb.2Wat is nu patella-luxatie* en wat is daarvan de betekenis voor de hond?

* Luxatie betekent ontwrichting, uit de kom schieten (in dit geval: uit de groef glijden)

Wanneer tijdens het staan of lopen de patella luxeert (van z'n plaats schiet), heeft de hond geen kracht meer in het been om het gewicht te dragen: het zakt door z'n pootje, of durft er niet meer het volle gewicht op te zetten. Daardoor toont het dier een kreupelheid. Vaak zien we, dat hierbij de tenen naar binnen zijn gedraaid en tegelijkertijd de hak naar buiten.

Bij het optreden van patella-luxaties zijn er 2 situaties: de eerste zien we bij de opgroeiende pup - vaak nog in het nest - vanaf 4-6 weken; daar is de patella permanent van z'n plaats, en krijgt de pup geen kracht in de achterhand. In het verdere verloop zullen er vervormingen optreden van het dijbeen en het scheenbeen, alsook verkorting van de buigspieren, waardoor het onmogelijk kan worden het dier nog te behandelen.

De tweede situatie zien we meestal bij oudere pups of volwassen dieren: hier zit de patella in rust meestal wel op z'n plaats, maar schiet eraf zodra het pootje wordt belast of gedraaid bij lopen of spelen. Hier gaat de patella dus afwisselend in en uit de kom. Na verloop van tijd treedt daardoor "slijtage" op in het gewricht en dat leidt weer tot een chronische gewrichts-ontsteking.

Het probleem van de patella-luxatie treedt bij meerdere rassen op en is, naar algemeen wordt aangenomen, een erfelijk probleem. Het is daarom zaak voor de fokkers, dieren met dit gebrek vroegtijdig te (doen) herkennen. Deze dieren behoren niet voor de fokkerij gebruikt te worden.
Het herkennen van dieren met een patella-probleem is soms voor een ervaren en oplettende eigenaar of fokker helemaal niet moeilijk, maar in andere gevallen hebben de dieren zich zo weten aan te passen aan hun handicap, dat alleen onderzoek door een deskundige dierenarts-orthopeed het probleem aan het licht kan brengen.
Dit is dus één reden voor een onderzoek van fokdieren en hun nakomelingen door deskundige: het opsporen van dieren met een daadwerkelijke luxatie. De tweede reden voor een klinisch onderzoek door een deskundige is om vast te stellen of het mogelijk is om met een lichte zijwaartse druk de patella van z'n plaats te duwen, te luxeren. Dit betekent dan niet, dat de hond er last van heeft, maar wel dat de anatomie van het gewricht zo "los" is, dat de patella gemakkelijk van z'n plaats te duwen is (dit noemen we een "LUXABELE" patella.
En wanneer we nu weten dat de anatomische vorm van het lichaam voor het grootste deel erfelijk bepaald is (het exterieur), dan laat het zich verstaan, dat men bij de keuze van fokdieren erop moet letten niet 2 dieren te combineren, waarbij de patella zo los ligt dat deze uit de groef te drukken, te luxeren is. Het risico ontstaat immers, dat er dan in de nakomelingen pups tevoorschijn komen, die een echt patella-luxatie probleem hebben.

Hoe verloopt het onderzoek op patella-luxatie?
Honden met een minimum leeftijd van 1 jaar worden op vrijwillige basis door de eigenaar aangeboden voor onderzoek.

Methoden
De hond wordt zonder sedatie (verdoving) op een onderzoektafel onderzocht, nadat is gevraagd over eventuele klachten met lopen, nu of in het verleden, en het tatoeage- of chipnummer is gecontroleerd.

1. Onderzoek bij het staande dier:
De onderzoeker staat achter de hond en omvat met beide handen gelijktijdig de beide knieën zodanig, dat de duimen lateraal (d.i. aan de buitenzijde) op de trochlea femoris geplaatst worden, en de vingers over de patella heen de mediale zijde (d.i. de binnenkant) van de trochlea femoris palperen. Dit heeft de bedoeling om na te gaan of er een verbreding t.h.v. de trochlea aanwezig is, die zou kunnen duiden op een chronische arthrose, cq op een geluxeerde patella.
Vervolgens wordt, terwijl de knieën beide maximaal gestrekt worden, nagegaan of door druk vanaf lateraal, cq, vanaf mediaal, de patella bij het staande dier te luxeren is naar mediaal, lateraal of in beide richtingen. De druk naar mediaal wordt uitgeoefend met de duim, die naar lateraal met de vingers.
Tevens wordt daarbij gelet op het voorkomen van crepitatie* in het femoro-patellair gewricht.
Vervolgens wordt via de daarvoor geëigende handgrepen tijdens passieve buig- en strekbewegingen gecontroleerd of er pijn, crepitatie- en/of habituele* spontane patella-luxaties optreden.

2. Onderzoek aan het liggende dier:
Bij het liggende dier wordt eerst opnieuw nagegaan of er tijdens buigen en strekken pijn, crepitatie of spontane luxaties voorkomen. Daarna wordt met één hand het sprong-gewricht omvat, waardoor rotatiebewegingen van de tibia mogelijk worden. Door het scheenbeen te draaien wordt er via de kniepees getrokken aan de knieschijf: naar buiten bij exorotatie en naar binnen bij endorotatie.
In sommige gevallen zal hierbij de patella "spontaan", d.w.z. zonder zijwaartse druk, luxeren.
Vervolgens wordt opnieuw, ook weer bij het zoveel mogelijk ontspannen dier, gecontroleerd of d.m.v. gelijktijdige rotatie en druk de patella te luxeren is uit de trochlea femoris.

* Crepitatie wil zeggen dat het gewricht kraakt, als gevolg van het plaatselijk verlies van kraakbeen
* Habitueel betekent: zo nu en dan

Criteria voor een normaal gewricht:

  1. Bij het staande dier mag tijdens passieve bewegingen geen pijn, crepitatie of spontane luxatie waargenomen worden.
  2. Bij het staande dier mag de patella niet luxabel zijn.
  3. Bij het liggende dier mag, noch tijdens de passieve bewegingen van buigen/strekken en rotatie, noch bij manuele druk de patella luxabel zijn.

We kunnen de patella luxatie in vier graden van ernst onderverdelen:

Graad 1: Incidenteel luxeert de patella die weer spontaan door het strekken van het been terug in de trochlea komt. Bij rotatie van het scheenbeen kan de patella met de hand geluxeerd worden.
Graad 2: Regelmatig optredende luxatie met duidelijke problemen. De geluxeerde patella kan zonder hulp weer terugkomen in de trochlea
Graad 3: Continu aanwezige patella luxatie, waarbij het mogelijk is met de hand de patella weer in de trochlea te krijgen.
Graad 4: Continu aanwezige patella luxatie, waarbij het niet mogelijk is met de hand de patella weer in de trochlea te krijgen.

Daarnaast is het mogelijk om een onderverdeling te maken naar de zijde waarna de patella luxeert. Gebeurt dit naar de binnenzijde van de knie dan noemen we dit een patella luxatie naar mediaal. Gebeurt dit naar de buitenzijde van de knie dan noemen we dit een patella luxatie naar lateraal. De oorzaak van de patella luxatie naar mediaal, zoals we die zeer frequent zien bij o.a. de Engelse Bulldog en de Bordeaux dog is niet in een zin te vangen. Zowel erfelijke aanleg als milieufactoren zijn hiervan op invloed.
Onder milieufactoren worden onder meer verstaan: overgewicht, te veel en verkeerde beweging en veel springen. Onder erfelijke aanleg vallen de "constructie fouten" zoals daar zijn:

  1. Afwijkende stand van de heupkop en -hals, waardoor een O-benige stand op kan treden.
  2. Onderste derde gedeelte van het dijbeen is naar binnen gebogen.
  3. De groeve van de trochlea is erg ondiep in aanleg.
  4. Ontwikkelingsstoornis van de binnenste rolkam van het dijbeen, waardoor deze te klein blijft.
  5. Het naar binnen gedraaid zijn van de plaats waar de kniepees aanhecht.
  6. Een buiging van het scheenbeen naar binnen toe.
  7. Naar binnen staan van de voeten.

Niet alle "constructie fouten" hoeven gelijktijdig voor te komen. Ook het voorkomen van een of twee fouten kan de ontwikkeling tot patella luxatie naar mediaal geven.

De behandeling voor patella luxatie naar mediaal is sterk afhankelijk van de leeftijd waarop het dier klachten krijgt, de klachten die het dier van de patella luxatie heeft en de graad van patella luxatie. Zo kan de behandeling uiteen lopen van medicamenteuze aanpak met gerichte training tot een ingrijpende operatie, waarbij de trochlea wordt verdiept en de aanhechting van de kniepees naar buiten wordt verplaats, zodat weer een rechte lijn wordt verkregen tussen dijbeenspieren, patella en aanhechting van de kniepees. De behandeling kan per dier zeer verschillend zijn.
In overleg met de eigenaar wordt naar de beste oplossing voor uw huisdier gezocht. Daar de kans erg groot is dat een dier die lijdende is aan patella luxatie ook nakomelingen kan geven die last hebben van patella luxatie, moet men zeer terughoudend zijn met het fokken van dieren die lijdende zijn aan deze aandoening. Dit om verdere verspreiding binnen het ras te voorkomen.
Door niet alleen te selecteren op het wel of niet aanwezig zijn van patella luxatie, maar vooral ook door te selecteren op rechte been stand, voldoende hoeking en juiste stand van de ondervoeten kunnen we het voorkomen dat patella luxatie steeds frequenter voor gaat komen.